Skip to main content

Koers bepalen van het Referentiewaardenmodel

Verslag Bestuurstafel ‘Koers bepalen van het Referentiewaardenmodel’

Inleiding

Op 26 en 28 maart spraken circa twintig mbo-bestuurders over het gedachtegoed en vervolgproces rondom het Referentiewaardenmodel. In aanloop naar de ALV wordt gepolst hoe bestuurders kijken naar inhoudelijke aanvullingen op het model en aanbevelingen voor de implementatiefase.

Na een korte inleiding van respectievelijk Paul Oomens en Karina Visscher, reflecteerde Luut Kroes vanuit de ervaring bij het NVAO op het model en voorgenomen proces, inclusief de rol van bestuurders in de sector én in hun eigen school. Pieter Baay (Onderwijs124) leidde het nagesprek.

Vanuit de deelnemers kwamen diverse aandachtspunten, die hieronder zijn gecategoriseerd. Het bureau van het Kwaliteitsnetwerk MBO zal de input meenemen in de vervolgstappen.

Over het model

  • De taal / ‘techniek’ van het model is niet voor iedereen toegankelijk of aansprekend. Het wordt als complex ervaren. De ervaringen in de praktijk zijn positief, dus belangrijk om te kijken wat voorgrond en achtergrond is (en voor welke doelgroepen). Het vergt nog iets om het model te kunnen overbrengen als een ´manier van werken´, dichtbij het handelen, in plaats van als een ´conceptueel model´.
  • Meerwaarde in de praktijk is
    • Snel bij ‘next step’ (biedt concreet richting voor verbetering)
    • Stimulerende werkvormen als peer learning
    • Waardengedreven
    • Vermogens worden niet los maar integraal besproken

 Over het vervolgproces wordt ten behoeve van draagkracht het volgende opgemerkt:

  • dat we in het narratief meer rekenschap kunnen geven aan de strategische context. De maatschappelijke context van o.a. LLO vraagt adaptief vermogen van scholen en dus werken we aan een systematiek die dat accommodeert.
  • er aandacht is voor de validiteit van het gedachtegoed en het ordeningsmodel.
  • het helpt om te expliciteren wat we anders en niet meer zullen doen door deze verandering.
  • het helpt als de relatie met de Kwaliteitsagenda helder is, als in beide gevallen aan dezelfde ambities wordt gewerkt (en daaraan kan de school zelf bijdragen).
  • is voor iedereen voldoende duidelijk waar we ‘ja’ tegen zeggen. Dat moet niet té vrijblijvend zijn, maar ook niet te blauw: er zijn uitgangspunten wat betreft het handelen, waarbij het model als houvast  kan functioneren. Kunnen we appelleren aan dat handelen?
  • goed dat er ook een sessie is met studenten (eind mei). Ook in de reflectie van Luut Kroes komt terug dat hun aandeel in panels cruciaal is. Zij legitimeren en motiveren ons werk.
  • in het landingsproces richting 2027 gaan we er geleidelijk in thuis raken. Dat vraagt ruimte voor ondersteuning, gedifferentieerd en gefaseerd.
  • ga na waarin je als school individueel stappen maakt en waarin collectief. Welke collectieve instrumenten zijn er? Gedachte: verrijk de afkorting naar Plan-Do-Check-Learn-Share-Act (ontstaan bij Graafschap College).
  • sluit aan bij de fase van ontwikkeling. Niet elke school hoeft nu, biedt ruimte om ook later in te ritsen.
  • gaandeweg zal het model verfijnder worden. Ook daarin is de kunst om niet zozeer het ‘blauwe’ denken te verfijnen, als wel het praktijk-engagement te tonen.

 Over de rol van bestuurders

  • Het werken op een dergelijke manier vraagt, onder andere volgens Luut Kroes, om een cultuur waarin:
    • bestuurders worden geïnformeerd,
    • bestuurders acteren en waarderen wanneer informatie tot hen komt,
    • vertrouwen en ruimte voor eigenaarschap voldoende is gebalanceerd met ‘steunbalken’ en borging,
    • verantwoording zowel terugkijken als vooruitkijken is,
    • documentatie doorlopend is in plaats van onder hoge druk van aankomende visitaties,
    • documentatie en oordelen transparant/openbaar zijn
    • rust en vertrouwen wordt uitgestraald, met ruimte voor fouten / leermogelijkheden,
    • studenten ruimhartig worden gefaciliteerd voor hun cruciale bijdrage,

 Over de relatie met onderwijsinspectie

  • In ho kijkt de onderwijsinspectie vooral naar stelsel in plaats van naar individuele scholen. In het mbo wordt het gesprek gevoerd over hoe de toezichtstaak van de onderwijsinspectie en de eigen sectorale systematiek elkaar gaan versterken. Om dat wederzijds vertrouwen te ontwikkelen, helpt het om samen op te trekken.
  • OCW is de belangrijke gesprekspartner, omdat zij de Inspectie opdracht geeft om onafhankelijk extern toezicht te hebben op de naleving van de eisen die de wetgever stelt aan mbo-scholen. Daarbij kunnen we – mede gezien Dijkgraafs pleidooi voor de waaier – verwijzen naar hoe het in ho is geregeld.
  • Kwaliteitsnetwerk MBO en Inspectie zijn in actief gesprek

Pieter Baay
Onderwijs124